Tekst Bas Nieuwenhuijsen Beeld ANP Foto
IPCC-rapport pleit voor systeemtransitie
Haast is geboden
Wereldwijd kunnen we de opwarming van de aarde en de gevolgen van de klimaatverandering nog steeds beperken. Maar dan moeten we nu echt opschieten en moeilijke discussies en keuzes niet meer uitstellen. Dat geldt ook voor de waterschappen, zeggen wetenschappers Rob van Dorland (KNMI) en Marjolijn Haasnoot (Deltares en Universiteit Utrecht). Want water speelt een cruciale rol.
Wateroverlast in Nijmegen in september 2021
Ze zijn beiden betrokken bij het werk van het VN-klimaatpanel IPCC: Van Dorland als leider van de Nederlandse delegatie en voordrager van auteurs voor rapporten. En Haasnoot als een van de hoofdauteurs van het op een na laatste rapport van IPCC-werkgroep II (over risico’s en adaptatie; zij werkte mee aan de hoofdstukken over Europa en steden in kustgebieden, red.). De afgelopen tijd hebben de werkgroepen van het IPCC vier rapporten uitgebracht, waarvan het derde rapport, van werkgroep III (over de vraag wat we aan klimaatverandering kunnen doen, red), begin april is verschenen. Haasnoot en Van Dorland kunnen het niet genoeg benadrukken hoe urgent de problematiek van klimaatverandering is. Van Dorland: ‘De opwarming gaat sneller dan we eerst dachten. In de afgelopen 10 jaar is de temperatuur met 1,1 graden Celsius gestegen. Maar dat is een gemiddelde, de stijging is inmiddels 1,2 graden Celsius. We moeten er binnen 3 jaar voor zorgen dat de emissie van broeikasgassen niet verder stijgt, anders gaat de opwarming steeds harder door.’ Haasnoot: ‘Het is een grote bedreiging voor mens en natuur. We hebben nog maar een kort moment om er wat aan te doen.’
‘Effectieve maatregelen op korte termijn zijn niet eenvoudig’
Versneld actie ‘Er is versneld actie nodig om de opwarming te beperken tot ongeveer 1,5 graden Celsius,’ zegt Van Dorland. ‘We gaan waarschijnlijk wel over die 1,5 heen, maar als we de uitstoot snel omlaag krijgen, houden we de temperatuurstijging beperkt. Daar moet ik wel bij zeggen dat alleen een daling van de emissies niet genoeg is: in feite moeten we naar negatieve emissie, dus CO2 onttrekken en opslaan. Er is haast geboden.’ En dan nog ontkomen we niet aan schadelijke effecten van de mondiale opwarming, voegt Haasnoot toe. ‘Zelfs als we erin slagen de temperatuurstijging te beperken en weer terug te brengen tot onder de 1,5 graden zijn er onomkeerbare gevolgen, zoals het verlies van ijs van gletsjers, leefgebieden en soorten, en een zeespiegelstijging die laaggelegen kustgebieden bedreigt. Maar als de temperatuur nog verder omhooggaat, met 2 graden bijvoorbeeld, worden de gevolgen onomkeerbaar. Het wordt dan ook steeds moeilijker om effectieve maatregelen te nemen.’ Water cruciaal Haasnoot noemt voor Europa vier grote risico’s van klimaatverandering. ‘Hitte, verlies van landbouwopbrengsten, droogte en overstromingen.’ Die scenario’s laten zien hoe cruciaal de rol van water is. ‘Water is een heel belangrijk element in zowel de nadelige gevolgen van klimaatverandering als mogelijke oplossingen. Het is essentieel voor de mens, de natuur, de voedselproductie, het vervoer, de energievoorziening en noem maar op.’ Van Dorland vult aan: ‘Het is ook logisch dat water een cruciale rol speelt in de klimaatverandering, want het aardoppervlak is grotendeels bedekt met water. Door de opwarming komt er meer vocht in de atmosfeer, waardoor meer en heviger buien ontstaan. Kijk naar de wateroverlast in Limburg, België en Duitsland van vorig jaar. Dat was een combinatie van een hardnekkig lagedrukgebied en intensieve neerslag, met slachtoffers en schade als gevolg.’
‘Als de temperatuur nog met 2 graden stijgt, zijn de gevolgen onomkeerbaar’
Zeespiegel Nederland krijgt niet alleen steeds meer te maken met (mogelijke) wateroverlast, maar ook met droogte en de stijging van de zeespiegel. Van Dorland: ‘Een combinatie van meer water in de grote rivieren en een hogere zeespiegel zal het moeilijker maken voor waterschappen om het water weg te pompen naar zee. De zeespiegelstijging gaat harder dan eerder werd gemeld en het kan nog erger worden als je let op het risico van versneld afkalven van Zuidpoolijs. Dat kan in de periode tot 2100 leiden tot een stijging met 2 meter ten opzichte van het jaar 2000.’ ‘En daarna zet de zeespiegelstijging door,’ zegt Haasnoot. ‘In Nederland kijken we vooruit tot 2100. Maar we nemen beslissingen die soms verder reiken, waterkeringen bijvoorbeeld bouw je voor 100 jaar. De langetermijnopgave hebben we nog niet zo goed in beeld, terwijl dat wel belangrijk is voor waterschappen. Die moeten zich nu al voorbereiden op wat ze op langere termijn moeten doen. Daarmee anticiperen ze op de toekomst zonder spijt te krijgen van investeringen.’ Hoewel niemand precies weet hoever de zeespiegel zal doorstijgen, is wel duidelijk dat die stijging aanzienlijk zal zijn. ‘Elke graad opwarming betekent op de lange termijn een zeespiegelstijging van 2,5 meter,’ waarschuwt Haasnoot. ‘Dat gaat wel langzaam, dan praat je over honderden jaren,’ vult Van Dorland aan. ‘Maar dat proces stopt niet, je kunt het hooguit wat beperken.’ Haasnoot: ‘Voor het voortbestaan van Nederland is het dus cruciaal dat we de opwarming zo gering mogelijk houden. Anders wordt de opgave op de lange termijn enorm groot.’
Systeemverandering Wat kunnen waterschappen daaraan bijdragen? Van Dorland en Haasnoot benadrukken om te beginnen dat waterschappen al veel doen. Maar er is meer nodig en dat duldt geen uitstel meer, waarschuwen ze. Tegelijkertijd beseffen ze dat het niet zo eenvoudig is om snel effectieve en haalbare maatregelen te nemen. Van Dorland: ‘Onderhandelingen lopen wereldwijd traag. Klimaatadaptatie wordt bekeken op regionaal niveau, Europees dus in ons geval, maar ook nationaal. Daar zit spanning op. Voor waterschappen is het ook belangrijk om naar differentiatie van maatregelen te kijken: op de hoger gelegen zandgronden zijn andere maatregelen nodig dan in de lager gelegen delen van Nederland.’ Haasnoot wijst erop dat de centrale rol van water in de problematiek het ingewikkeld maakt om iets te doen. ‘Er zijn veel verschillende belangen mee gemoeid, die met elkaar concurreren en kunnen conflicteren. Ook zit er een gat tussen het maken van plannen en de uitvoering daarvan. Daar zouden waterschappen naar moeten kijken. Ik zou ze ook aanraden te kijken naar maatregelen die een verbinding maken tussen techniek en natuur. Ruimte voor de Rivier is daar een voorbeeld van, in dat programma zit trouwens nog onbenut potentieel. In wezen is er een systeemtransitie nodig. We moeten anders met water omgaan, water meer sturend laten zijn en daarvoor het land anders gaan gebruiken. We zullen ook droogte moeten tegengaan door water meer vast te houden en te vernatten, bijvoorbeeld in veengebieden. Dat is een moeilijke discussie, maar die kunnen we niet meer uitstellen vanwege die systeemtransitie. Door bij iedere beslissing de opgaven voor adaptatie, mitigatie en biodiversiteit mee te nemen, werken we naar een nieuwe relatie met water die past bij de nieuwe klimaatwerkelijkheid.’